BishopAccountability.org
 
  Ze Kwamen Er Mee Weg

The Trouw
December 20, 2011

http://www.trouw.nl/tr/nl/4716/Christendom/article/detail/3083284/2011/12/19/Ze-kwamen-er-mee-weg.dhtml

[Eindrapport: Onderzoekscommissie]

Opvoedingscentrum Don Bosco in Rijswijk waar de inmiddels overleden pater Jan een aantal jongens misbruikte. FOTO © WERRY CRONE, HOLLANDSE HOOGTE

'Wat is er toch aan de hand?', verzuchtte Wim Deetman vrijdag bij de presentatie van zijn onderzoek naar seksueel misbruik in de kerk. Psychologe Anke Bisschops maakt duidelijk dat misbruik niet door het celibaat komt. 'De belangrijkste factor is macht.'

Regelmatig klinkt de stelling dat daders tot misbruik kwamen omdat ze celibatair (moeten) leven. De redenering luidt: wanneer iemand geen seks kan of mag hebben, zal hij (het is zelden een zij) zich eerder aan anderen vergrijpen. Als verklaring schiet deze logica echter tekort. Waarom zouden celibatairen die moeite hebben met het celibaat anderen misbruiken, als er ook de optie bestaat om uit te treden of desnoods een geheime relatie aan te gaan? Dat laatste gebeurt regelmatig. En als het celibaat de voornaamste oorzaak van misbruik is, hoe valt dan te verklaren dat veel misbruik plaatsvindt door gehuwde mannen, zoals in gezinnen?

De zaak ligt dan ook ingewikkelder. De centrale vraag is of celibataire priesters meer misbruik plegen dan anderen. In de Verenigde Staten is onderzocht hoeveel priesters in de periode tussen 1950 en 2002 beschuldigd zijn van seksueel misbruik. Dit blijkt 4 procent van de destijds werkzame priesters te zijn. Van andere hulpverlenende beroepen als psychotherapeuten en artsen in Nederland wordt aangenomen dat de frequenties van het misbruik daar tussen de 7 en de 10 procent liggen. Voor zover er cijfermateriaal over aantallen daders bestaat, komt daaruit geen frequenter misbruik onder celibatairen naar voren.

Mede omdat de veelal mannelijke daders in de katholieke kerk vooral jongens misbruikten, kan ook de indruk ontstaan dat homoseksualiteit een risicofactor is. Maar ook dit is een misverstand. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, waarin het gros van het misbruik plaatsvond, was de Nederlandse samenleving en daarbinnen vooral de katholieke kerk nog sterk gesegregeerd naar geslacht. Jongens zaten op jongensscholen, meisjes op meisjesscholen. Hetzelfde gold voor de leerkrachten: leraren op jongensscholen, leraressen op meisjesscholen. De meeste mannelijke daders misbruikten in principe wie hun voorhanden kwam - en dat waren dus vooral jongetjes. Datzelfde geldt voor de misdienaars: in die tijd waren dat uitsluitend jongens; meisjes mochten geen misdienaars worden.

Ook leidt het gegeven dat onder priesters en religieuzen aanzienlijk meer homoseksuelen voorkomen dan in de algehele populatie, soms tot verkeerde conclusies. Punt is niet dat homo's meer misbruik plegen, maar dat er onder de daders relatief veel homoseksuelen zijn omdat er nu eenmaal relatief meer homo's priester worden. Hoe dat komt? Het celibaat is onder bepaalde omstandigheden voor homo's een aantrekkelijke optie. Ze hoeven dan niet uit te komen voor hun seksuele geaardheid of er met zichzelf mee in het reine te komen. Ze worden immers celibatair en dan hoef je met je seksualiteit niets - hetgeen op zich natuurlijk ook weer een misvatting is.

De allerbelangrijkste factor bij seksueel misbruik is 'macht' geweest. Priesters en religieuzen in Nederland hadden een halve eeuw geleden een dermate onaantastbare status, dat niemand hen op hun gedrag durfde aan te spreken. Als laatste wel de slachtoffertjes; zij durfden niet tegen hen in te gaan, waagden het niet iemand erover te vertellen of werden niet geloofd in die zeldzame gevallen dat ze wel iets zeiden. De macht van de kerk was niet alleen enorm groot, maar bovendien goeddeels ongecontroleerd. Op de afgesloten internaten en kostscholen waren kinderen volledig overgeleverd aan de leiding. Deze extreme macht verklaart voor een deel waarom de daders deze kinderen misbruikten: omdat ze ermee konden wegkomen. Anders gezegd: de gelegenheid maakte de dief. En er was een halve eeuw geleden in Nederland nu eenmaal volop gelegenheid. Toch verklaart ook dit niet waarom sommige priesters en religieuzen tot deze daden kwamen en anderen niet. Daarmee komen we op een factor die op het terrein ligt van de psychologie van de dader.

We hebben het dan over het vermogen tot emotionele intimiteit van de pastor, het vermogen om persoonlijke contacten met anderen te hebben, waarin we onszelf durven te laten zien zoals we werkelijk zijn. In die persoonlijke contacten voelen we ons gezien, erkend en geaccepteerd zoals we zijn. Sociale wezens als we zijn, kunnen we niet zonder dit soort nabijheid, veiligheid en verbondenheid. Waar dit soort relaties vanwege een gebrekkig vermogen tot emotionele intimiteit ontbreekt - en dat kan gehuwden net zo goed overkomen als celibatairen -, worden mensen eenzaam en kan het gebeuren dat met name mannen in bepaalde gevallen fysieke vervulling zoeken voor wat feitelijk psychische problemen en behoeften zijn (onzekerheid, zelftwijfel en eenzaamheid). Gebrek aan emotioneel intieme contacten maakt kwetsbaar en in bepaalde gevallen ook kwetsbaar voor misbruikende relaties. Seks wordt dan een middel om intiem contact te leggen.

Een goed ontwikkeld vermogen tot emotionele intimiteit lijkt een goede bescherming te bieden tegen de valkuil van het aangaan van niet gewenste seksuele relaties of zelfs van seksueel misbruik.

Bij het misbruik van kinderen in de vorige eeuw heeft het gebrek aan een goede opleiding zeker ook een rol gespeeld. Tot een halve eeuw geleden heerste er op seminaries en andere katholieke internaten een regime waarin het verboden was om persoonlijke vriendschappen te hebben. 'Bijzondere vriendschappen', werden die genoemd. Uit vrees voor wat werd gezien als seksueel wangedrag was het verboden om met z'n tweeen te zijn. Dat gold vooral voor de seminaristen, maar ook de leraren waren in eenzelfde sfeer opgevoed en opgeleid. Dat leidde ertoe dat zelfs degenen die eventueel wel in staat waren tot emotionele intimiteit, daar nauwelijks gestalte aan konden geven, omdat persoonlijke vriendschappen met anderen werden ontmoedigd. Verder bestond in de vorige eeuw nauwelijks kennis over hoe om te gaan met sociaal-emotionele problemen. Zwijgen, ontkennen en verdringen vierden hoogtij, in plaats van bespreekbaar maken, onder ogen zien en zelfonderzoek plegen. Men had het idee dat problemen alleen maar groter werden als je erover sprak. Een struisvogelpolitiek van er niet over praten, eventueel gecombineerd met religieuze praktijken als extra veel biechten, bidden of boete doen, moest soelaas brengen. Voor potentiele daders die met zichzelf in de knoop zaten, was dus geen hulp.

Bovendien was ook de kennis over wat het misbruik bij de slachtoffertjes aanrichtte, praktisch nihil. Dat er vele levens verwoest werden, realiseerde men zich niet. Er bestond in de samenleving nauwelijks kennis over de kinderziel. Kinderen werden op grond van hun leeftijd geacht nauwelijks dingen te voelen.

Waar een gebrek aan zelfkennis, een geringe eigenwaarde en een onvermogen tot emotionele intimiteit de kern vormen van de psychologie van de dader, kan men zich afvragen in hoeverre opleiding en vorming van priesters en religieuzen belemmerend dan wel bevorderend hebben gewerkt bij het ontwikkelen van authentieke zelfkennis. Het ideaal van de naastenliefde, van beschikbaarheid voor anderen staat en stond weliswaar altijd hoog in het vaandel, maar dat zegt nog niets over de dagelijkse praktijk in het leven van de priester of religieus. Hetzelfde geldt voor gewetensonderzoek: priesters en religieuzen worden geacht regelmatig te bidden en te mediteren. Mensen kunnen zichzelf echter veel wijsmaken - en daar nog heilig in geloven ook. Het vergt nogal wat zelfkennis om goed onderscheid te maken tussen je eigen behoeften en die van de ander. Zo blijkt dat veel misbruik plaatsvond en plaatsvindt onder het mom van: 'mijn liefde doet die ander geen kwaad; het is juist goed voor die ander'. Dat de daders in feite de ander gebruiken voor hun eigen behoeften, is een waarheid die ze doorgaans niet onder ogen willen zien.

Anke Bisschops is pastoraal psycholoog aan Tilburg University. Dit is een ingekorte versie van haar bijdrage aan de bundel 'Grensoverschrijdingen geduid: Over seksueel misbruik in katholieke instellingen'. Redactie: Hans Morssinkhof en Henri Geerts, met bijdragen van onder meer Erik Borgman en Rik Torfs. Valkhof Pers Nijmegen, isbn 978906253462; R 144 blz ˆ15,00.

 
 

Any original material on these pages is copyright © BishopAccountability.org 2004. Reproduce freely with attribution.